Interview met Fulco Timmers

Fulco, je hebt je proefschrift geschreven, hoe ver ben je er mee gekomen?

Dat is een veel gestelde vraag nu in Open Hof. Mijn antwoord is, dat ik nog meer bijna klaar ben dan drie maanden geleden. Het is een lastig stukje van het werk waar ik nu in beland ben, het laatste stukje. Kijk, het voorgaande was vooral het uitzoekwerk en dat is leuk, je bent aan het speuren en dan vind je dingen. Gelukkig was dat ook in deze laatste fase niet helemaal voorbij, maar nu was het vooral schaven en bijstellen van de tekst. Het vreemde is dat je dan niet goed ziet, wanneer het werk klaar is. Mijn begeleiders zeggen daarvan: het punt waarop het af is, zie jij niet aankomen, maar dat weten wij. Zij blijven nu nog zeggen dat er wat veranderd, verhelderd of toegevoegd moet worden. Voor hen is het ook nog geen helder punt op de horizon, dat je kunt zeggen, dat het klaar is. ‘Het moment dat het klaar is, dat komt als een dief in de nacht’, was hun formulering.

Dus je schrijft met een doorlopende review?

Ja, mijn proefschrift bestaat uit vijf hoofdstukken: het begin is de inleiding, dan drie hoofdstukken met onderzoek, het laatste hoofdstuk rondt het af en dan volgen ook de conclusies. Aan het begin van de drie maanden had ik de vijf hoofdstukken allemaal liggen, maar het was een tekst die wemelde van de opmerkingen van mijn begeleiders over dingen die ik moest nazoeken en dergelijke, dus een vergaarbak van losse eindjes. Die heb ik eerst verwerkt, weer opgestuurd, nog weer commentaar, ook dat weer verwerkt, en toen dat klaar was heb ik het opgestuurd naar een taalbureau, om het Engels te corrigeren. Dat alles is nu gebeurd met hoofdstuk één tot en met vier, de opmerkingen bij het laatste hoofdstuk moet ik nog verwerken.

Kun je daar tegen dat mensen iedere keer komen met op- en aanmerkingen?

Hahaha, wat denk je? Aan het begin van die drie maanden dacht ik: het is zo goed als klaar, nog een beetje schaafwerk, dat is het wel. Daar kun je je in vergissen. Ik zal je zeggen, hoofdstuk 2 – het echte uitzoekwerk – daarvan dacht ik, nou dat is al zó vaak bekeken, dat is echt klaar. En dat is nou net het hoofdstuk waar ik de afgelopen tijd het meest mee bezig geweest ben. Ik kreeg het terug met heel veel commentaar. Eerst geloof je het niet, maar dan blijkt dat ze wel gelijk hebben. Daar heb ik groot respect voor trouwens. Maar het had altijd wel één of twee dagen nodig voor ik dat zo kon zien.

Kortom, heel veel en heel intensief werk. Waarom wilde je eigenlijk promoveren?

Ja waarom? Nou kijk, ik heb toen ik afgestudeerd was gedacht: ik ben nu doctorandus, maar dat betekent: hij die doctor moet worden. Het voelde voor mij als een tussenfase, er moet nog een afronding komen. Ik dacht: als ik de kans heb, dan wil ik een proefschrift schrijven om mijn opleiding af te maken. Toen ik bij een promotieborrel van een vriend van één van mijn huidige begeleiders de vraag kreeg, of ik al een onderwerp wist, antwoordde ik: ja eigenlijk wel. Dat was dus: vergeving in het denken van Philo. En daarbij is de gedachte dat er in het werk van Philo veel meer onder de tekst zit dan je zou denken, de aanleiding geweest het te gaan onderzoeken. Mijn begeleider van het eerste uur zei een keer bijna verbaasd: Fulco, jij wil echt weten hoe het zit! En dat klopt. En tsja, waarom ik dat wil, waarom ik studeren leuk vind, dat weet ik niet.

Dat is toch prachtig, zulke verlangens. Was het de moeite waard?

Daar aarzel ik soms wel. Dan denk ik: wie vindt dit nou interessant?  Ik zelf wel, het alsof je met het bestuderen van Philo’s werk in een tijdmachine stapt. Je weet eigenlijk maar weinig over hoe het allemaal toen geweest is, maar ik vind het fascinerend om in zo’n tijdmachine te stappen en die tijd voor zover mogelijk te verkennen. Maar mijn aarzeling is dan tegelijk: wie vindt dit nou nog meer leuk? Dan is het goed te denken dat je voortbouwt op het werk van voorgangers, je staat op de schouders van anderen.

Een mooie afrondende uitspraak voor dit onderdeel van het interview. We gaan naar een ander onderwerp, vertel eens over de invloed van dit werk op de situatie thuis. Was het vaak: stil zijn, want Pa is aan de studie?

Nee, dat gaat anders. Daar heb ik oordopjes voor. Dat was altijd al zo, Elma en ik werken allebei thuis. Ik heb mijn werkkamer naast de huiskamer, waar Elma als zangeres haar stukken bij de piano instudeert. Ze zingt mooi, maar instuderen is wat anders. Hetzelfde geldt voor het spelen van de kinderen. Die moeten hun gang kunnen gaan en dat kan ook. De enige die toch de deur van mijn kamer af en toe even open wilde hebben was Fieke, want ja, daar was Pappa. Heel lief van Marie was, dat ze soms zei ‘Pap, zal ik een kopje thee voor je zetten, want als ik daarbij help, ben je eerder met je proefschrift klaar, dan kunnen we daarna weer samen dingen doen.’

Fulco, we komen nu bij Open Hof, men heeft je natuurlijk gemist, heb jij Open Hof gemist?

Kijk, ik heb aan het begin gezegd dat ik er naar uitkeek, drie maanden lang met één onderwerp bezig te zijn. Dat vond ik wel fijn, maar ik begon de laatste weken de kriebels te krijgen om de mensen weer te spreken, weer voor te gaan in de diensten  – voor mij heel belangrijk. Dus ja, ik heb Open Hof en mijn werk wel gemist.

Zo’n lange periode van drie maanden leidt toch ook wel tot nadenken over waar je mee bezig was en bent. Kun je daar iets over zeggen? Denk je nu: dit wil ik gaan aanpakken of juist niet gaan aanpakken?

Dat ken ik wel van de zomerperiodes, dat ik me die vragen stel.  Maar deze periode was wel anders, ik was niet echt vrij, mijn hoofd was de hele tijd vol met de studie. En ja, nadenken over mijn rol dat doe ik eigenlijk altijd wel. Of dat nadenken me ergens heeft gebracht, daar weet niet goed het antwoord op. Daarbij speelt deze corona-tijd een belemmerende rol. We hadden als kerkelijke gemeente willen reflecteren op mijn periode van vijf jaar. Dat lukt nu niet goed. Daar heb ik wel behoefte aan, om het project uit die periode waarbij we proberen de kerk en mensen onder de 40 jaar meer bij elkaar te betrekken, af te ronden. Dat is trouwens een uitdaging voor de hele kerk: zijn we nog relevant voor jonge mensen, willen ze nog meedoen met de kerk als gemeenschap? Dat is geen kwestie van leuke dingen doen, het raakt je hele kerkzijn. Dat wil ik graag evalueren. Het is jammer dat de afronding van deze periode nu net samenvalt met de epidemie. Dat mis ik wel.

Ik wil je een vraag voorleggen in dit verband: zal volgens jou de kerk in Ommoord sterker of zwakker uit deze corona-crisis komen? Anders gezegd: Is de vrees terecht, dat de kerk verbrokkelt in deze contactarme tijd?

De verbrokkeling is gaande omdat de dingen die voor mensen de samenhang uitmaken verbonden zijn met activiteiten, waar je bij elkaar komt en elkaar ontmoet. Denk aan de koren en aan de bazaar. Dat ligt nu vrijwel stil. En de kerkdienst op zondag, daar is de vanzelfsprekendheid van deelname af, om allerlei heel begrijpelijke redenen. Ook geen koffiedrinken en dan de afstand tot elkaar in de kerkzaal. De hele kant van gemeenschap zijn is er nu niet. De alternatieven daarvoor zijn niet hetzelfde als gezamenlijk ergens bij zijn. Het is nu wel anders dan in de eerste periode van lockdown: in de wandelgangen kun je weer mensen ontmoeten en spreken. Dat is de smeerolie-kant van het kerkzijn, dat je even iemand kan aanschieten. Een mailtje kan wel maar is toch formeler. En hoe je dat weer oppakt in de periode hierna?

Dat is wel een heel belangrijke vraag: na die corona-narigheid weer gaan zien hoe we elkaar moeten bereiken. De interviewtijd is eindig, Fulco. Een afrondende en gebruikelijke vraag: heb je naar de mensen van Open Hof over Kerst een wens of advies?

Dat we juist in deze tijd mogen ervaren en als een soort baken kunnen hanteren, dat de Heer in ons midden wil zijn. Dat Immanuël geboren is en we dit op het netvlies krijgen en houden: God wil in ons midden zijn, heden wil ik in uw midden zijn. Ik denk daar nu aan omdat de tekst voor zondag a.s over Johannes de Doper gaat. Denk ook aan het bekende lied 528 van Huub Oosterhuis: Midden onder u staat hij die gij niet kent. Dat kun je vertalen naar Gods wens in ons midden te zijn. Wij verlangen misschien wel naar God, God heeft het verlangen bij ons te zijn. God kijkt naar ons uit.

Dank je wel Fulco, hiervoor en voor het interview.

december 2020 (LV)